Het WDT-archief in de 2e wereldoorlog verloren gegaan, daarom is van de “oude” geschiedenis weinig bekend. Het archief van na de oorlog redelijk compleet. Mochten er nog mensen zijn die oude WDT zaken hebben (ook van na de oorlog) en deze ter beschikking willen stellen, dan kunnen zij contact opnemen met het secretariaat.
In oude edities van de Wageningse Courant is nog wel veel te vinden over WDT. Eind 1800 en begin 1900 werd voor amateur de bijna vergeten benaming dilettant gebruikt.

Er was blijkbaar veel armoede in de stad en er werden door dilettanten optredens verzorgd waarvan de opbrengst ten goede kwam aan instanties als het armbestuur,  de commissie voor werkverschaffing en een drietal doofstommen. Van een in 1885 gespeelde toneelvoorstelling was de netto opbrengst fl. 274,32. Een aanzienlijk bedrag, het weekloon van een arbeider was in die tijd ongeveer fl. 12,–. In 1887 speelde de Dilettanten-vereniging ook het gunstig bekende blijspel Inkwartiering “ten voordeele van de armen”.

Op 31 januari 1908 werd de Wageningse Dilettanten Toneelvereniging opgericht, het lijkt mij waarschijnlijk dat onder de oprichters ook een aantal van de “dilettanten” waren die ook al eerder toneel voor de armen hadden opgevoerd. De vereniging was niet-confessioneel, de leden kwamen voornamelijk voort uit de middenklasse (winkeliers, ambachtslieden en beambten).
De opvoeringen vonden toen, en gedeeltelijk nu nog plaats in schouwburg Junushoff.

Advertentie en recensie van de eerste voorstelling van WDT.

WAGENINGSE COURANT, no. 50, 54e jaargang WOENSDAG, 16 December 1908)
De Wageningse Dilettanten-toneelvereniging had Maandag haar debut-avond. Het moet gezegd, als liefhebberij-gezelschap van jongelieden, die voor de kunst gevoelen en zich daarin willen uitspreken, heeft dit debut een goeden indruk gemaakt.
De dochters van Haseman werd opgevoerd, – een luchtig toneelspel met niet te veel pretentiën, doch voldoende moeilijk om zich de moeite van het instuderen beloond te zien. En die belooning mochten de dilettanten smaken in de over ’t algemeen goede representatie. – Had hier en daar, vooral in het laatste bedrijf, de heer regiseur van het gezelschap in de theater moeilijkheden de schaar gezet, dan ware het onoverkomelijke eveneens gecoupeerd.
Hier rollen aan te duiden als goed of minder goed, past niet. De jongelui doen ’t voor vermaak en wat er van de recette overschiet wordt in de pot der Weldadigheid gestort. Zoo paren zich hier nut, vermaak en weldadigheid als de drie Gratiën in het doen der dilettanten, dat daarom te meer den welverdienden dank verdient voor hun optreden in Junushoff’s groote zaal.
De netto opbrengst bedroeg f. 140,19.

Uit de artikelen in de Wageningse Courant blijkt dat de uitvoeringen van WDT belangrijke evenementen voor Wageningen waren, er werden uitgebreide recensies geplaatst, meestal positief.

De titels van de eerste door WDT gespeelde stukken zijn door de krantenartikelen en advertenties nu ook bekend en staan in de pagina “Gespeelde stukken”. Bij een aantal stukken zijn de recensies te bekijken.

Foto gemaakt omstreeks 1910 Bron: archief gemeente Wageningen

Oud WDT 600 (2743 x 1959)Zittend, tweede van links, is één van de oprichters, K. Geelhuijsen, die werkzaam was bij Koch’s tabakshandel. Zijn echtgenote, Arnolda Geelhuijsen-van Zetten zit uiterst rechts. Vooraan zit Wilhelmina A. van Zetten en haar zus Helena H.C. van Zetten staat achteraan, vierde van links. Beide waren nichtjes van mevrouw Geelhuijsen. Links achteraan staan naast elkaar het echtpaar Ko Haar (stukadoor) en Mien Haar-Koning.

In het blad “Oud Wagenigen” van de gelijknamige vereniging stond in 1981 een bijdrage van een oud-lid die o.a. ook de bijgaande foto behandelt.

W. D. T.

C. GEELHUISEN

In een artikel, dat ik naast mij heb liggen en dat vermoedelijk in een Arnhemse krant is verschenen n.a.v. het 70-jarig bestaan van de “Wageningsche Dilettanten Tooneelvereeniging”, las ik dat er over de geschiedenis van deze in mijn tijd zo bloeiende vereniging niet veel valt te berichten, doordat veel door oorlogsgeweld is verloren gegaan.
Helaas zal ik u niet de volledige historie kunnen verhalen, maar er is toch veel in mijn herinnering blijven hangen door mijn contact als werkend lid tussen de jaren 1925 en 1935. Een tijd waaraan ik met plezier terugdenk, alhoewel er niets tastbaars is blijven bestaan.
Bij boven vermeld stukje werd een foto geplaatst, waarop vele personen voorkomen die ik heb gekend en waarmee ik (sommigen) op de planken heb gestaan. Op de voorgrond zit links een volle nicht van mij: Willemien Àdriana van Zetten, geboren te Wageningen 3.1.1891. Zij is nog in leven en verblijft door een gebroken heup helaas in een verpleeginrichting in Dieren. Haar zuster (op de achterste rij, vijfde van links) is Helena Hendrika Catharina van Zetten, geb. te Wageningen 23.8.1886, overleden (aan kanker) te Wageningen 28.12.1948. Deze was – in tegenstelling tot haar zuster – wel gehuwd nl. met Cornelis J. Kole (Numansdorp 29.6.1883 – Wageningen 13.3.1937). Beiden waren dochters van Lodewijk van Zetten (Wageningen 29.9.1862 – 11.3.1943) en Gerritje van Laar (Oosterbeek 13.11.1855 – Wageningen 30.10.1931). Terloops zij vermeld dat vader Lodewijk een zoon was van de 100jarige Willem Adrianus over wien ik in “Oud-Wageningen” in de nummers 1 en 2 van jaargang 1981 een stukje schreef. Een aanvulling op dit stukje treft u aan in een voetnoot van dit artikel.
Maar nu terug naar de foto, waarop ik nog twee familieleden aantref, nl. mijn ouders. Zittend tweede van links mijn vader (A ‘dam 11. 9.1882 – Den Haag 23.11.1965) en mijn moeder, zittend geheel rechts geb. Arnolda Cornelia van Zetten (Wageningen 20.4.1873 – Den Haag 9.12.1961). Mijn vader was een van de oprichters van de W.D.T. en een mede-oprichter meen ik te herkennen in de man met de witte baard: banketbakker Vermeer.
Op de achterste rij staande de eerste twee links het echtpaar Haar (stucadoor). Voor hen zitten de hôtelier Jan van der Weerdt (ten tijde van de opname zullen zijn ouders nog wel Hof’ van Gelderland hebben geleid. In de figuur 2de van rechts op de achterste rij herken ik A.C. (Bram) Lijsen. Het zou kunnen zijn dat hij, evenals mijn vader mede -oprichter van de W. D. T. is geweest, want beiden waren ,werkzaam bij Koch ’s Tabakshandel in de Veerstraat. Onder de foto staat ook nog W. (pim) Heidema vermeld, maar ik kan hem niet terugvinden. J. Rippe is een naam van iemand over wien ik nooit iets heb gehoord. Onder de niet genoemde personen bevindt zich waarschijnlijk ook Cornelia (‘Knitje’ ) van der Weerdt.
Het zij mij vergund buiten het kader van dit stukje op te merken dat mijn vader verder nog actief is geweest in het (mede)oprichten van verenigingen in Wageningen. Een er van was de mannenzangvereniging “Crescendo”, waarvan ik me nog een foto van het koor weet te herinneren met mijn vader met de hand aan het verenigingsvaandel. Deze club schijnt echter een kort leven beschoren te zijn geweest, want ik heb er in mijn kinderjaren nooit iets over horen vertellen. Mijn vader heeft wel de hand gehad in de oprichting van een vereniging die vermoedelijk nog wel zal bestaan: De Algemeene Begrafenis- Vereeniging. Van de andere oprichters weet ik mij alleen Mr.].Poulie te herinneren.
Tot slot mijn eigen herinneringen aan de W. D. T., een vereniging die in het uitgaansleven van Wageningen een hoofdrol speelde. Twee uitvoeringen per seizoen (met bal na) en steeds een ‘volle bak’, waarschijnlijk hoofdzakelijk donateurs, want de W. D. T. had er velen. Ik veronderstel dat deze wel voor hun kaartje hebben betaald, want in die jaren was er geen subsidie en bij mijn weten heeft de vereniging nooit schulden gehad. Wel droegen vele winkeliers hun financië1e steentje bij, waarvoor ze dan ook een advertentie in het programmablad mochten plaatsen. Het geëerd publiek droeg uiteraard in die tijd geen jeans en coltruien; de dames zo chique mogelijk in lange japonnen en vele heren in jacquet (de ouderen) of in ‘smoking’, want er was immers ‘bal na’. Dan was er – naar ik meen mij te herinneren eens per jaar een door de W.D.T. georganiseerd gecostumeerd bal. (Bij de W.D.T. heb ik een smoking versleten).
Gespeeld werd in het oude Junushoff, zoals u dit ziet afgebeeld op foto no.32 in het bundeltje “Wageningen in oude ansichten”. In ‘mijn’ jaren was er geen centrale verwarming. Voor in de zaal bij het podium stond in iedere hoek een grote potkachel; waarschijnlijk (maar ik weet het niet zeker) stonden er ook een of twee achter in de zaal. Maar daar zich de goedkope rangen achterin bevonden is het zeer wel mogelijk dat er op gerekend werd dat mensen met een billijk kaartje niet snel zouden mopperen. Op het toneel was, voor zover ik mij kan herinneren, in het geheel geen verwarming; het publiek op de eerste rijen zal vermoedelijk enkele minuten hebben moeten bibberen wanneer het doek openging en een lading koude lucht de zaal binnen viel. Van een voorstelling in het voorjaar van de zeer lange en strenge winter van ’29 – ’30 (of was het ’28 – ’29?) herinner ik mij dat ik meespeelde in een ‘society’-stuk, waarin ik in een bedrijf in pyama moest spelen: ik heb geklappertand. Het was ook het enige stuk waarbij de zaal niet vol was; velen bleven liever thuis bij de kachel zitten.
Met de kleedkamers achter het toneel (met een branduitgang via een ijzeren trap naar het plantsoen) was het wat de verwarming betreft al niet beter gesteld. In ‘mijn’ tijd heb ik één keer een uitvoering buiten Wageningen beleefd, nl. in “Boschlust” aan de Stationsweg in Ede. De toneel aankleding was zo in de puntjes verzorgd dat er steeds bij het opengaan van het doek een ‘ahhh’ opsteeg uit het publiek. De dekors werden steeds verzorgd door slechts één man: “Pim” Heidema, die klaarblijkelijk als overheidsdienaar bij de Landbouw-Hogeschool voldoende tijd en mogelijkheid had om dit allemaal te doen. Voor elk nieuw stuk moet hem dat dagen en nog eens dagen werk hebben gekost. Posthuum zwaai ik hem gaarne alle lof toe!! Voor de inrichting van het toneel (meubels, gordijnen en ‘opzet-spulletjes’) zorgden de leden gezamenlijk en diverse meubel-winkeliers.
Als laatste deel van mijn overdenkingen: de mensen, die met elkaar die uitvoeringen tot stand brachten. U moet er aan denken dat mijn herinneringen beperkt moeten blijven tot de periode waarin ik werkend lid was.
De stukken, waarvan ik mij helaas niet een weet te herinneren, bleven beperkt tot het lichte genre van franse of engelse oorsprong. Vaak komisch (gelach bij de toeschouwers werkt immers inspirerend op de spelers!) of spelend in de ‘engelse society’. De tekstboekjes werden betrokken van uitgeverij Heynis uit Zaandam, die zich speciaal toelegde op uitgaven voor amateurtoneel.
Het instuderen begon uiteraard eerst met rol lezen onder de onvolprezen leiding van journalist Van Slooten, een vrijgezel die in het Bowlespark op kamers woonde. Steeds was ook present bij deze voorbereidende bezigheid en later bij de repetities en uitvoering de toeverlaatsouffleur Sanders, die een zaak in gebruikte meubelen had op de hoek van Kapel- en Nieuwstraat. Voor de drankjes tussendoor om de stembanden te smeren zorgde de gérant van Junushoff Minderhout of kelner (vader) van Hattum; deze familienaam zullen we nog meer tegenkomen. En uiteindelijk de spelers (toendertijd sprak men gelukkig nog niet van ‘cast’) die het stuk gestalte moesten geven. Vier ervan staan al op de foto van de oprichting; het echtpaar Ko en Mien Haar, hôtelier Jan van der Weerdt (speelde wel eens te veel op het publiek voor persoonlijk succes) en als vierde Pim Heidema, niet alleen als dekorbouwer maar ook als speler een steunpilaar. Dat was ook zijn vrouw, geboren Henriëtte Brunet de Rochebrune. Zij (overigens een goede speelster) vergeleek zichzelf graag met Theo Mann-Bouwmeester, een in die jaren bekende tragediënne. “Jet’ speelde daarom haar rollen wel eens met teveel ‘drama’ dat soms in de gespeelde stukken niet paste.
Naast de reeds genoemde echtparen speelde nog een echtpaar mee, waarvan ik de voornamen vergeten heb: de Budding’s; hij had een steenhouwerij aan de Parkstraat, begin Havenstraat tegenover O.L.S. 1. Deze drie echtparen waren allen kinderloos.
Een paar dat zich later gevonden heeft (ná mijn W.D.T. -tijd) was Rie Remmerde (dochter van hôtelier van “Belvedère” op de Wageningse Berg). Haar ‘vondst’ was Bart Silfhout, zoon van een Bennekomse meubelwinkelier, die later het herenmodemagazijn Massier overnam. Een andere Bennekommer (Bennekomse) en ook al weer uit het hotelwezen, was Corrie Went, dochter van de pachter van hotel “Neder-Veluwe”. Een betroubare kracht, meestal in kleine rollen als ‘Opa’ (vanwege zijn spaarzame haardos?) een zoon van een van de oprichters: Gerrit Vermeer, banketbakker van de Hoogstraat bij de Beuningstraat. Aan dezelfde kant van de Hoogstraat richting Bergpoort woonde een andere speelster; Magda de Haan, dochter van een banketbakker. (Twee contacten met banketbakkers hebben er natuurlijk wel zorg voor gedragen dat er steeds wat te smikkelen viel! ) Magda, een bijzonder aardig klein vrouwtje, zou later trouwen met haar buurjongen Wim Viets (die in fietsen deed), de latere mede-eigenaar van schuin tegenover gelegen (hoek Molenstraat) ijzerhandel G. W. Mortier (naam van de medeovernemer van de firma M. is mij helaas ontschoten. Tevens was werkend de lid juwelier Driessen, die de zaak van de heer Prins (tegenover de Stationsstraat) had overgenomen. De voornaam van deze kan ik mij niet herinneren, evenals die van een ander lid en zo te zeggen uit dezelfde branche, de dochter van juwelier Nic. van Zilfhout aan de Hoogstraat. Die was toen een klein nuffig ding (sprak een beetje geaffecteerd) dat in de regel rolletjes van dienst- of kindermeisje kreeg toebedeeld. Uiteindelijk doet het er niet zoveel toe of je een kleine dan wel een grote rol moet spelen; als je het maar goed doet. Een beetje jalouzie kwam echter toch wel eens om het hoekje kijken, want het aantal regels dat je te zeggen had, werd soms braaf geteld.
De ’tableau de la troupe’ is hiermee naar ik hoop compleet; mijzelf dien ik er dan nog bij te tellen.
Rest mij nog de ‘werkers achter de schermen’ te vermelden. Vóór het scherm in ’t hok’ de al genoemde souffleur Sanders. De dekor-opzetters, waarvan ik mij er slechts één weet te herinneren; Willem van Hattum, meubelmaker met een zaak op de hoek van Boter- en Marktstraat en een werkplaats er tegenover in een oud tabakspakhuis op de hoek van de Achter(Heren)straat. En ‘last’, maar zeker niet ‘least’: kapper/grimeur Karel A.Out (zaak aan de Hoogstraat), die met zijn werk voor generale repetitie en uitvoering vaak voor de nodige hilariteit met zijn omgewerkte facies zorgde.
Twee van Hattum’s noemde ik reeds. De derde was een zoon van eerstgenoemde en eveneens kelner, die bij de uitvoeringen op de proppen kwam, want het publiek was steeds zeer dorstig tijdens het ‘bal na ‘.
U zult bemerkt hebben dat ik veel plezier aan mijn W. D. T. -tijd heb beleefd en daardoor nog zoveel herinneringen na 50 jaar er aan over heb gehouden. Moge er derhalve mijn verhaal besluiten met de wens dat de spelers van nú hun liefhebberij met evenveel genoegen zullen uitoefenen als ik een halve eeuw geleden.